Tita en de Grote Prikklok, 20 jaar later.

1998 was vooral een belangrijk, bijzonder en prachtig jaar omdat op 30 augustus mijn jongste dochter Lotte is geboren. En zij is veruit het beste en mooiste wat mij in dat jaar overkwam.

Ook in 1998 schreef ik met Tita en de Grote Prikklok mijn eerste fictie en daarmee ontdekte ik meteen mijn favoriete genre, het sprookje. Lekker naïef – daar is niets mis mee, mensen – ja, dat zijn sprookjes bij uitstek. Dat naïef ook een positieve betekenis kan hebben, is voor mij duidelijk maar zo moeilijk uit te leggen. Daarom heb ik naïef vertaald in verwonderlijk.

Het is geen sprookje van er was eens want het is nu. De prinses is een roodharige bengel, de jager die de orde moet herstellen is een senior-technieker met een opgroeiende dochter, enzovoort.

Een Frans krantje wist in 2012 hetzelfde als ik in 1998.

Woon je in Kortrijk of Gent, Ninove of Hove, Oostende of Brussel, eender waar – beste lezer – dan is jouw straat of plein het decor.

In 1998 heb ik Tita en de Grote Prikklok in zeer onverdachte omstandigheden geschreven. Onverdacht? Van wat niet verdacht? Heel eenvoudig, van wat nog zou volgen, moest volgen. En ik blij dat het zich voordeed: het licht ging uit, een zekering sprong, een bres in mijn dam.

En toen? In mijn hoofd vond ik een zaklamp, een elektricien herstelde de circuits. En de bres? Die bleef open. Mocht openblijven want er lag een hele nieuwe wereld achter. En die wereld ging open, vol in mijn gezicht. Die wereld was zo groot, mooi, druk, kleurig. Chaotisch ook, harde hoeken, zachte bochten, donkere passages, zonovergoten pleinen, lawaaierige lanen, stille velden. Oneindige variatie.

Ik zocht mijn weg en zo werd ik een beetje pelgrim. In de klassieke sprookjes komen er grote, oude boeken ter sprake waarin antwoorden, formules, aanwijzingen vermoed worden voor de schijnbaar onoverkomelijke moeilijkheden die het land bedreigen. Ik bladerde duizenden bladzijden in echte of virtuele boeken maar las er maar een fractie van. Twee boeken zijn belangrijke gidsen geworden. Zo belangrijk dat ik die zou meenemen indien ik er maar drie mocht meenemen. Het derde boek zal nog wel volgen.

  • De Kleine Prins (Antoine De Saint-Exupéry, 1943), een handleiding om te leren verwonderen.
  • Hoeveel is genoeg? (Edward & Robert Skidelsky, 2015), een interessante analyse van waar de onverzadigbare menselijke drang naar consumptie vandaan komt, een voorgehouden spiegel en enkele suggesties als wegwijzers naar een goed leven.

Het mooiste geschenk na die bres, zijn de ontmoetingen. Ontmoetingen van alle aard: geplande, geadviseerde en dergelijke maar even goed toevallige, met onbekenden die onbekenden bleven of anderen die heel goeie vrienden werden. Een constante daaronder is het fundament van mijn thuisbasis en levenslange vrienden.

En dan nu een boekentip waarmee ik je uitnodig om met Tita en mij samen te werken: Uit de puinhopen, een nieuwe politiek in een tijd van crisis van George Monbiot. Ik moet er ook nog aan beginnen maar ik kocht het boek na een artikel in Knack (okt 2018) met o.a. deze passage Ik denk dat de meeste mensen in hun binnenste wilder zijn dan ze vermoeden. Een wilde aard moet niet vertaald worden in bloeddorst, in jagen en doden, maar in verwondering. Ook MO (13/04/2018) publiceerde een heel uitnodigend artikel over dit boek.

Laat verwondering nu net één van mijn favoriete woorden zijn.

Tot ziens onderweg! 🙂

Share on facebook
Facebook
Share on twitter
Twitter
Share on linkedin
LinkedIn

Dit bericht heeft 2 reacties.

    1. PETERCALLEWAERT

      Lieve Jasmine, jij begrijpt me helemaal. Veel liefs! Peter

Geef een reactie